‘Het gebruik van de telefoon- en internettap in de opsporing’ 

Sinds het laatste WODC-onderzoek naar het gebruik van de telefoontap, dat stamt uit 1996, is de wereld van de telecommunicatie sterk veranderd. Mede daardoor is het aantal taps dat jaarlijks door opsporingsdiensten wordt ingezet sinds die tijd fors gestegen. Echter, de jaarlijkse cijfers over aantallen taps zeggen op zichzelf niet veel en krijgen pas kleur en betekenis als er inzicht bestaat in het feitelijk gebruik van de tap.

 

Uit het WODC rapport “Het gebruik van de tap in de opsporing” blijkt dat de telefoontap nog steeds een gewaardeerd opsporingsmiddel is in de Nederlandse opsporingspraktijk. Maar tegelijkertijd zijn er ook negatieve geluiden te horen: er wordt teveel getapt, de opbrengsten zijn onduidelijk en de privacy van burgers wordt met voeten getreden. Daarnaast worden rechters-commissarissen afgeschilderd als stempelmachines die het te druk hebben om daadwerkelijk controle op de rechtmatigheid van de inzet van dit opsporingsmiddel uit te oefenen. In hoeverre zijn dit soort aannames waar? Wat weten we over de inzet van de telefoontap in de opsporingspraktijk? Hoe vaak wordt de internettap ingezet? En wat levert de inzet van deze middelen op?

 

De ontwikkeling van communicatiemogelijkheden via het internet heeft voor een fragmentatie van communicatie gezorgd.De populariteit van de smartphone draagt hier zeker aan bij. Veel mensen bellen nagenoeg niet meer op de oude manier, maar maken gebruik van communicatiediensten die via het internet verlopen zoals Voice over IP (VoIP) en social media om met elkaar in contact te blijven, zoals Twitter, Facebook, Hyves, LinkedIn enz. Dit levert voor opsporingsdiensten een uitdaging op, omdat deze communicatie niet met een klassieke telefoontap kan worden afgevangen. Aangezien de opsporing zwaar leunt op de inzet en de opbrengsten van de telefoontap, zo laat het WODC onderzoek zien, hebben deze ontwikkelingen gevolgen voor de opsporing van strafbare feiten. Het is de vraag of de klassieke telefoontap nog wel voldoet als opsporingsmiddel en zo niet, of er alternatieven zijn.

 

René Bultstra, MCI en mr. Barend Würth, MCI (Regiopolitie Amsterdam-Amstelland; Dienst Regionale Recherche; Bureau Zware Criminaliteit)

Beroepscriminaliteit innovatief opsporen

Geralda Odinot en Deborah de Jong (WODC)

Wie belt er nou nog? De toekomst van de telefoontap

Geralda Odinot (WODC)

Het gebruik van de tap in de Nederlandse opsporingspraktijk

Christianne de Poot (WODC)

Wetenschappelijk onderzoek naar de opsporingspraktijk